't Zijn kleine mannetjes met hele lange baardjes Van tussen zeventien en vijfenvijftig jaartjes Met rode mutsjes en met rode pantalonnetjes Maken zij dansjes op de pleintjes en gazonnetjes Dat lieve volkje met zijn laarsjes en zijn pijpjes Huist in de Amsterdamse bosjes en de knijpjes Daar knutselen zij aan hun ideetjes en hun plannetjes Die driftig bezige, maar goedgemutste mannetjes Ze zijn een vleugje van parfum tussen de spruitjes Ze zijn op onze groene haring en de uitjes En daardoor krijgen zij van steeds meer mensen stemmetjes En zetten al de andere clubjes in hun hemmetjes
Maar bij 't Bestelletje Rinkelt een belletje Daar gaan mijn zeteltjes, en da's niet in het haakje Kleine kaboutertjes Zijn grote stouterdjes O Nederlandje, let op uw saeckje
Het duurt een jaartje, en misschien nog maar een nachtje Dan staan wij op en plotseling hebben zij het machtje Zij hebben 't Poortje geforceerd van 't Tweede Kamertje En God! ze spelen al met Frans van Thiel zijn hamertje En eentje zit er op de klok van 't Ridderzaaltje En kondigt wetjes af in een onzedig taaltje En maakt na ieder wetje uitgelaten sprongetjes Onder de kreet "Weg met de Lunsjes en de Jongetjes." In Utrecht zetelt al een nieuw klein kardinaaltje En op de Dam vertelt Samkalden een verhaaltje En ook op Schiphol is 't meteen een ander leventje Daar landt met vriendelijk gebrom een D.C.-zeventje
En 't regerinkje Schrikt zich het terinkje En staat voor 't Nederlandse volkje in zijn naakje Het oude kopgroepje Doet nog een oproepje O Nederlandje, let op uw saeckje
't Is al te laat, want 's avonds staat in Het Parooltje Het Maagdenhuisje wordt verbouwd tot kleuterschooltje En elk fabriekje moet viooltjes in zijn gasje doen En alle elfjes mogen vrij op straat een plasje doen En in September meldt een dapper dwergenclubje In plaats van Ajax in voor het Europacupje En een week later rijdt een heel klein koninginnetje Naar 't Binnenhofje met haar koninklijk gezinnetje En eens per maand maakt op het sterk verkleinde buisje Een heel klein Willempje een heel bescheiden vuistje Tot op een kwade dag een spelend oppertrolletje Het landje zomaar wegvaagt van het wereldbolletje
Op 't laatste weilandje (Een droevig eilandje) Staat Joseph Luns en kwijt zich van zijn laatste taakje Hij roept met wee geluid Terwijl de zee zich sluit O Nederlandje, let bepaaldelijk op uw saeckje