d'avond valt en donker houdt de wacht is de nacht nu binnen gereden in het bos waar net nog de kinderen waren rijzen kabouters van de blaren de maan bleekt lichtend op weerkaatst op de gouden gewaden als wij hier vandaan mens en dier in hun slaap komen z'eind'lijk bij elkaar ze speelden het verboden spel van de nacht springen wild als ruiters op jacht niet te gelijken hun gedaanten en hun macht maar plots zonder een kreet komt de kabouterkoning
allen staakten gauw het spel ontroerd - geen windje meer dat verroert uit z'n hand tovert hij vanachter een muur een cirkel van dansend vuur waarop duizend elfen vliegend komen. ontwaakt uit verbrande dromen kabouters draaien rond als dolle gieren vervloeken de mensen en de dieren die hun rijkdom hebben geschonden bossen en struiken hebben ontbonden de aanklacht luidt "moord op de natuur" zij zullen de mensheid vannacht nog gaan verdelgen
dronken van de zwoele zomerlucht slaat de horde krijsend op de vlucht de dans rond het vuur wordt sneller en sneller de lichtgloed heller en heller hun gedaanten verweven onverdeeld tot een grijs en vormeloos beeld dat log vervalt wanneer de maan achter de wolken is gegaan het vuur dooft moe uit in de morgen een koude nevel ontsluiert het moeras ze slapen hun roes uit in het struikgewas heel ver weg kraait de haan de mens is weer ontwaakt